Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW7383

Datum uitspraak2006-05-02
Datum gepubliceerd2006-05-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2660 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Belastbaarheid.


Uitspraak

04/2660 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2004, 02/5448 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv), Datum uitspraak: 2 mei 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. W.J. van der Flier, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2006. Namens appellant is mr. Van der Flier verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.J.M.A. Clerx, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 1 februari 2001 (lees: 2002) heeft het Uwv de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%, herzien naar een mate van arbeidsongeschikt-heid van 35 tot 45% met ingang van 20 maart 2002. Bij besluit van 1 november 2002, verder: het bestreden besluit, heeft het Uwv onder meer het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 februari 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding niet is overschat. Aan een andersluidende mondelinge verklaring van de huisarts aan de gemachtigde van appellant wordt door de rechtbank geen doorslaggevend gewicht toegekend, nu deze verklaring door de huisarts verder niet is onderbouwd en door de bezwaarverzekeringsarts is weersproken. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit ook overigens op een toereikende medische grondslag berust. Wat betreft het arbeidskundige aspect oordeelt de rechtbank dat het opleidingsniveau van appellant niet aan het selecteren van de voorgehouden functies in de weg stond en dat ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit op arbeidskundige gronden geen stand zou kunnen houden. In hoger beroep heeft appellant zijn stellingen herhaald. Hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep is aangevoerd heeft de Raad niet tot de overtuiging kunnen brengen dat de aangevallen uitspraak niet met juistheid is gewezen. Ook de Raad is van oordeel dat appellant op de datum die thans nog in geding is, 1 februari 2002, niet vanwege ziekte of gebrek buiten staat was om hele dagen te werken overeenkomstig de door de verzekeringsarts J.D. van de Nieuwegiessen in november 2001 verwoorde belastbaarheid, die is geaccordeerd door de bezwaarverzekeringsarts P.M. Cramer. Daarbij merkt de Raad op dat de psychiatrische expertise uit 1994 bij het vaststellen van de belastbaarheid een ondergeschikte rol heeft gespeeld. Dat een andere verzekeringsarts in het kader van een herbeoordeling in april 1996 op basis van een gedeeltelijk andere diagnose een gedeeltelijke werkhervatting gewenst achtte voor appellant, kan hieraan niet afdoen. Voorts stelt de Raad vast dat uit de telefonisch aan de verzekeringsarts Van de Nieuwegiessen door de huisarts gegeven inlichtingen niet valt af te leiden dat appellant vanwege ziekte of gebrek in de zin van de WAO geen hele dagen werkzaam zou kunnen zijn op de datum in geding en dat in hoger beroep geen andersluidende verklaringen van die huisarts zijn overgelegd. Hetgeen in hoger beroep overigens nog namens appellant is aangevoerd, biedt onvol-doende aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen of tot het instellen van een nader medisch onderzoek. Nu ook overigens in het licht van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in rechte geen stand kan houden, komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door K.J.S. Spaas als voorzitter en C.W.J. Schoor en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2006. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) A.H. Hagendoorn-Huls. MH